Leoš Janáček is de derde grote Tsjechische componist na Antonín Dvořák en Bedřich Smetana. Net als die twee liet ook hij zich inspireren door de volksmuziek van zijn land. Tot 1895 richtte hij zich vooral op folkloristisch onderzoek en klonk Dvořák nog door. Hij verwerkte invloeden van Moravische en andere Slavische musici, waaronder Oost-Europese volksmuziek, en nam ook de stromingen van zijn eigen tijd in zich op. Zo creëerde hij een unieke, originele en moderne stijl, voor het eerst goed te horen in de succesvolle opera Jenůfa (1904). De meeste stukken die populair werden − vooral de opera’s, twee strijkkwartetten, het orkestwerk Sinfonietta en de Glagolitische mis − schreef hij pas later in zijn leven. Deze klinken fris, inventief en energiek. Beluister een greep uit Janáčeks levenswerk.